Geschiedenis van het NAI

Het NAI, opgericht op 22 juni 1949 (zie hier de oprichtingsakte) door onder meer prof. mr. R.P. Cleveringa en prof. mr. P. Sanders, kent een rijke geschiedenis. Hierna volgen bijdragen van prof. mr. P. Sanders en van J.L.W. Sillevis Smitt over de eerste 50 jaar van het NAI.

Prof. mr. P. Sanders, TVA/NAI 50 Jaar, TvA 1999/2, p. 39-41

Herinneringen

Mij is gevraagd een enkel woord te schrijven over het begin, nu alweer 50 jaar geleden. Als ooit de geschiedenis van het NAI zou worden geschreven zou het tevens een boeiend verhaal kunnen zijn over de ontwikkeling van de arbitrage. Het NAI als service instituut voor de oplossing van geschillen door middel van arbitrage, groeit mee met de arbitrage die in de afge­lopen vijftig jaar een geweldige ontwikkeling heeft beleefd. Talloze nieuwe arbitragewetten zijn verschenen, waaronder een eigen nieuwe arbitragewet. Internationaal is de arbitrage ook sterk ontwikkeld. Ik noem slechts het Verdrag van New York van 1958 en de modelwet voor arbitrage van UNCITRAL van 1985, waarmee onze nieuwe wet wel rekening heeft gehouden zonder tot de 34 landen te behoren die de modelwet overnamen in hun eigen nationale arbi­tragewet. Ik zal in het korte bestek van dit artikel mij dan ook niet beperken tot het begin van het NAI in 1949, maar ook een enkel woord wijden aan de ontwikkeling in de 35 jaar dat ik in een of andere functie nauw betrokken was bij het NAI met tot slot een bescheiden blik in de toekomst.

De aanleiding

Nederland was altijd een arbitrageland. Talloze vaste scheidsgerechten bestonden al voor de oorlog 1940-1945 op speciaal terrein zoals de bouw, produktenhandel (granen, koffie, zuid­vruchten enz.). Er bestond echter geen algemeen arbitrage instituut dat voorzag in arbitrage ten behoeve van het bedrijfsleven, maar ook voor particulieren die ad hoc in een contract via het model van een arbitraal beding tot NAI-arbitrage overeenkomen als geschillen mochten rijzen. Ook vandaag de dag is het NAI nog het enige algemene arbitrage instituut in ons land.

Van de wenselijkheid van een dergelijk algemeen instituut werd ik overtuigd bij mijn eer­ste bezoek na de oorlog aan de Verenigde Staten. Aldaar bestond reeds een dergelijk algemeen instituut namelijk de AAA, de American Arbitration Association. Daarnaast kenden wij in Europa, ook al sinds jaar en dag de International Kamer van Koophandel (ICC in Parijs). Deze is echter alleen voor internationale arbitrage bedoeld.

Wat ik op die eerste reis naar New York, kort na de oorlog, van de AAA leerde heeft in feite de aanleiding gegeven tot de oprichting in Nederland van het NAI. De lijstprocedure bijvoor­beeld welke wij toepassen bij de benoeming van arbiters, zoals door onze Voorzitter onder 5 in zijn artikel is beschreven, is ontleend aan de AAA. Die wijze van benoeming benadert het ideaal: partijen benoemen in onderling overleg zelf de arbiters. Die lijstprocedure voorziet in de gevallen dat partijen het samen niet eens kunnen worden. Zij-mogen dan een keus doen uit de door het NAI voorgestelde personen. Dat blijft dan wel een benoeming door een derde, het NAI, maar regelmatig stemt de keus van partijen overeen en wordt het ideaal dus toch bena­derd. Dat was toen ten tijde een novum dat in 1976 werd overgenomen door UNCITRAL (United Nations Commission for International Trade Law) in de thans wel bekende en veel toegepaste UNCITRAL Arbitration Rules van 1976 waarvan ik het ontwerp mocht maken.


Het allereerste begin

Na mijn terugkeer uit New York, stelde ik mij in verbinding met prof. mr. R. P. Cleveringa. Na mijn rechten studie in Leiden was ik bij hem in 1945 gepromoveerd op het proefschrift ‘Aantasting van Arbitrale Vonnissen’. Van hem is het prachtige commentaar op de oude wet (620-656 Rv) in het standaardwerk ‘van Rossum-Cleveringa’. Dat proefschrift was gepland op 29 november 1940, maar op 27 november ging de universiteit dicht na zijn beroemde rede naar aanleiding van het gedwongen aftreden van prof. Meijers. Met hem had ik een sterke band. Op mijn verzoek om het voorzitterschap van het NAI op zich te nemen was hij daartoe direct bereid.

Er kwam echter wel een en ander bij kijken alvorens het NAI kon starten. Er moest een bestuur worden geformeerd, een Arbitrage Reglement moest worden ontworpen en een alge­mene lijst met namen van arbiters moest worden samengesteld. En hoe moesten wij aan het beginkapitaal voor de Stichting komen?

Samen met Cleveringa bezocht ik de Kamers van Koophandel in Rotterdam en Amsterdam waar de meeste arbitrages plaatsvonden. Beide Kamers waren dadelijk bereid ieder f 250 te fourneren. Een bestuur moest zo breed mogelijk worden samengesteld. Daarin waren de beide Kamers vertegenwoordigd maar ook de advocatuur en de Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Een ledenlijst uit die tijd heb ik niet meer maar het waren in elk geval veel minder dan de huidige dertig.

Met de hulp van het bestuur en alle Kamers van Koophandel in den lande werd deze eerste arbiterlijst geformeerd. Die Kamers waren ook bereid om de nieuwe Stichting gastvrijheid te verlenen voor het houden van arbitrages. Wij beschikten immers niet over een eigen lokaliteit zoals de AAA die niet alleen in New York maar op vele andere plaatsen in de Verenigde Staten over eigen vestigingen beschikt. Er kwam dus wel een en ander bij kijken voor het schip van het NAI in zee kon gaan.
Er was in het begin ook geen sprake van de aantallen arbitrages die wij nu kennen. Het NAI was een algemeen instituut naast de vele op speciale terreinen gespecialiseerde vaste scheids­gerechten. Die aantallen arbitrages zijn dan ook slechts langzaam gegroeid, temeer daar wij bewust afzagen van enige reclame. De praktijk moest maar uitwijzen of er behoefte was. Als secretaris kon ik dit best combineren met mijn advocatuur. Aan een honorarium of vergoeding van kosten werd zelfs niet gedacht. Zo kon het beginkapitaal van f 500 verder groeien. Het NAI heeft verder nooit enig beroep op sponsors behoeven te doen.


De daarop volgende jaren

Het NAI is dus bescheiden gestart. Over de eerste 35 jaar waarover ik ook gevraagd ben iets te schrijven zal ik kort zijn. Ik was mij zelfs niet bewust dat dit zo’n lange periode is geweest. Als herinnering zou ik echter wel willen vermelden, dat nog voor mijn aftreden als voorzitter, het bestuur besloot de Presidenten van de rechtbanken Amsterdam, Rotterdam en Den Haag uit te nodigen tot het bestuur toe te treden. Ook dat is aan het buitenland ontleend. In Frankrijk ( Comité francais de l’ Arbitrage) en in Engeland en de USA bestond die band al eerder.

In Nederland hebben wij daarvan ook mogen profiteren toen onze nieuwe arbitragewet op stapel stond waarover in het bestuur van het NAI van gedachten is gewisseld wat ongetwijfeld heeft bijgedragen tot de huidige tekst van de nieuwe wet, welke op 1 december 1986 van kracht is geworden.
Dat zou zich kunnen herhalen wanneer een opschoning van onze wet aan de orde mocht komen. Zelf zie ik daarvoor geen dringende aanleiding al doe ik wel een tweetal voorstellen daartoe in mijn ‘Het Nieuwe Arbitragerecht’, derde druk, p. 71 en p. 166.


Mr. Nolen-Van AR tot TvA

Ik kan niet over het verleden schrijven zonder de naam te noemen van mr. W. Nolen uit Rotterdam. Naast prof. Cleveringa was hij de grote·specialist op het gebied van arbitrage. Zijn ‘Handleiding voor Arbiters’, waarvan de laatste en derde druk in 1957 verscheen, was een vraagbaak bij uitstek voor allen die in de praktijk met arbitrage te maken kregen, zowel arbi­ters als de advocaten.

Naast zijn grote arbitragepraktijk verzorgde Nolen de Arbitrale Rechtspraak. Daarmee is hij in 1919 begonnen wat toen een unicum in de wereld was. Publicatie van arbitrale vonnissen was in die tijd ‘not done’, vanwege het private karakter van arbitrage en haar vertrouwelijk­heid. Ook thans wordt dit gerespecteerd en wordt waar nodig de uitspraak geanonimiseerd. Daarnaast schreef Nolen vele hoofdartikelen en publiceerde hij in zijn tijdschrift ook de over­heidsrechtspraak over arbitrage, eventueel vergezeld van een kritische aantekening.

Het huidige Tijdschrift voor Arbitrage is een voortzetting van de Arbitrale Rechtspraak, zij het niet meer maandelijks maar viermaal per jaar. Het Tijdschrift is ondergebracht in een apar­te Stichting Tijdschrift voor Arbitrage. De Stichting NAI is enig bestuurder van de Stichting TvA. Er bestaat dus een nauwe band tussen NAI-TvA. De hoofdredacteur, bijgestaan door een uitgebreide Redactieraad en een effectief Secretariaat verzorgt in feite de samenstelling van de nummers van ons huidige TvA. Elk buitenlands arbitrage-instituut van een zekere impor­tantie heeft tevens een eigen tijdschrift.


Een blik in de toekomst

In die eerste 35 jaar is het NAI uitgegroeid tot het instituut dat wij thans kennen. In die perio­de heeft vooral de internationale arbitrage een grote vlucht genomen, mede dankzij het Verdrag van New York van 1958 hierboven reeds genoemd. Het NAI zelf heeft met interna­tionale arbitrage ook rekening gehouden. Zo bepaalt ons Reglement o.a. in art. 16(3) dat, indien partijen niet dezelfde nationaliteit bezitten, ieder der partijen kan verlangen, als een scheidsgerecht van drie moet worden benoemd, dat de voorzitter niet de nationaliteit van een der partijen bezit. De nieuwste versie van ons arbitragereglement is al in het engels beschik­baar. De publicatie van het NAI ‘The Netherlands Arbitration Act 1986’ verscheen, begin 1987, in het Engels, Frans en Duits, voorzien van 136 korte noten. Zij werd door het NAI op grote schaal in het buitenland verspreid. Het NAI is ook regelmatig vertegenwoordigd op internationale congressen, vooral die van ICCA en behoort ook tot de leden van de Internationale Federatie van Arbitrage Instituten, voorgezeten door de genera! council van de AAA.

Het NAI heeft internationaal bekendheid gekregen. Ook de regelmatige contacten met onze Belgische zusterorganisatie, CEPINA, alreeds door onze voorzitter in zijn bijdrage genoemd, dienen in dit verband vermeld te worden.

Dit internationale aspect zal mijns inziens ook in de toekomst voor het NAI en voor het tijd­schrift TvA alle aandacht verdienen. In zover is dit dus een blik in de toekomst waarvan ik ver­wacht dat de arbitrage, ook die van het NAI, een steeds belangrijker rol zal vervullen.

Ik moge deze herinneringen besluiten met een gelukwens aan het Bestuur:

Vivat floreat et crescat NAI!

mr. J.L.W. Sillevis Smitt, Het NAI 50 jaar, Enkele hedendaagse aspecten van een halve eeuw dienstverlening bij geschillenbeslechting, TvA 1999/2, p. 41-47

Inleiding

De Stichting Het Nederlands Arbitrage Instituut is bij notariële akte van 22 juni 1949 opge­richt. Op de kop af 50 jaar later zal dit feit worden herdacht met een lustrum symposium onder de titel ‘Arbitrage: in wiens handen?’. Door middel van vooraankondigingen – ook in het TvA is aandacht voor dit symposium gevraagd. In de maand april zal de definitieve aankondiging volgen, vergezeld van een aanmeldingsformulier.
Aan de historie van het NAI zijn in deze aflevering van het TvA twee artikelen gewijd. De eerste bijdrage is van de hand van de mede-oprichter en ere-voorzitter van het NAI, prof. mr P. Sanders. In zijn bijdrage wordt de aanzienlijke periode van 35 jaar belicht, waarin hij eerst als secretaris en later als voorzitter leiding aan het NAI heeft gegeven. De eerste voorzitter van het NAI was prof. mr. R.P. Cleveringa. Ook hij was mede-oprichter van het instituut.
De onderhavige bijdrage is gewijd aan de afgelopen 15 jaar. Zij beoogt enig inzicht te geven in de bezigheden van het instituut gedurende die periode in het licht van de stand van zaken van vandaag.
In het kader van deze bijdragen kan van daadwerkelijke geschiedschrijving geen sprake zijn. Daarvoor is het instituut ook nog te jong en zijn plaats in de juridische samenleving te bescheiden. Het blijft dus bij het aanstippen van de meest in het oog springende gebeurtenis­sen en ontwikkelingen.

Prof. mr. P. Sanders – ere-voorzitter in leven en welzijn

1. Een van de meest opmerkelijke aspecten rond het aanstaande 50-jarig bestaan van het NAI is, dat een van zijn oprichters niet alleen nog in leven is, maar ook in goede gezondheid ver­keert en actief deelneemt aan het maatschappelijk leven en verschillende werkzaamheden van het instituut. Met zijn bijdrage aan deze aflevering van het TvA geeft prof. Sanders dan ook een attestatie de vita af, die meer is dan een enkel levensteken. Met dit opmerkelijke feit rond de viering van het vijfde lustrum is slechts één aspect van de betekenis van prof. Sanders voor de ontwikkeling van de arbitrage en het arbitragerecht genoemd. Die betekenis kan niet licht worden overschat.
In internationaal verband heeft prof. Sanders actief meegewerkt aan de totstandkoming van en zijn stempel gedrukt op het Verdrag van New York van 1958 over de erkenning en tenuit­voerlegging van vreemde scheidsrechterlijke uitspraken. In opdracht van de Verenigde Naties heeft hij deelgenomen aan de werkzaamheden van de UNCITRAL. Deze Commissie heeft een universeel arbitragereglement in de vorm van de UNCITRAL RULES en een model arbitragewet tot stand gebracht, die ook vandaag nog van grote en actuele betekenis zijn in de inter­nationale arbitragepraktijk en voor de totstandkoming dan wel vernieuwing van de arbitrage­ wetgeving in een groot aantal landen van de wereld. Van 1975 tot 1988 was prof. Sanders President van de International Council for Commercial Arbitration (ICCA). In 1988 werd hij tot Honorary President van deze belangrijkste internationale organisatie op het gebied van de internationale handelsarbitrage benoemd.
In ons land heeft prof. Sanders de aanzet voor onze nieuwe arbitragewet gegeven middels een voorontwerp, dat de grondslag vormt van de uiteindelijke regeling, die in 1986 in het Staatsblad is verschenen.
Terecht is prof. Sanders dan ook in 1998 door de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen onderscheiden met de Academiepenning 1998, die hem op voordracht van de Afdeling Letterkunde is uitgereikt. In zijn laudatio noemde prof. Gerritsen, voorzitter van de Afdeling Letterkunde, het leven van prof. Sanders ‘vol lotswissel en geval’. Met deze aan P.C. Hooft ontleende typering doelde hij op een leven, dat prof. Sanders meer dan eens in de schijnwerpers van de nationale actualiteit heeft geplaatst, dat hem ook op het internationale toneel een rol van betekenis heeft doen spelen, maar dat naast gestaag hard werken altijd ook ruimte heeft gelaten voor wat in zijn visie niet minder belangrijk is: de liefde voor de kunst. [Vgl. het verslag van de Verenigde Vergadering van de beide Afdelingen der Akademie van 20 april 1998, p. 9.]
Het NAI heeft in 1992 zijn erkentelijkheid voor de grote betekenis van prof. Sanders voor de arbitrage tot uitdrukking gebracht met het bundelen van zijn annotaties in het TvA ter gele­genheid van zijn 80e verjaardag. Een tweede druk van deze bundel ‘De rechter en arbitrage’ verscheen in 1996, ter gelegenheid van de beëindiging van zijn annotatiewerkzaamheden. In datzelfde jaar verscheen in het TvA een uitvoerig interview met prof. Sanders, dat een leven­dig beeld geeft van zijn eigen visie op verleden en toekomst in de boeiende wereld van de arbi­trage. [Vgl. TvA 1996, nr. 1, p. 2-12.]
Wanneer dan ook een gelukwens tot het NAI wordt gericht in verband met zijn toekomstig 50-jarig bestaan, dan komt deze vooral toe aan prof. Sanders. Hijzelf heeft in zijn dankwoord na de uitreiking van de Akademiepenning 1998 gesproken over zijn twee liefdes: arbitrage en ondernemingsrecht. Eén ding is zeker: wat het NAI betreft is die liefde wederkerig.

Institutionele arbitrage – afhankelijkheid en onafhankelijkheid

2. Zoals ieder rechtgeaard arbitrage-instituut beoogt het NAI een onafhankelijke instelling te zijn, die vooral tot doel heeft geschillenbeslechting door middel van arbitrage te bevorderen, in het bijzonder voor het bedrijfsleven. Die onafhankelijkheid komt het meest tot haar recht in het waarborgen van het benoemen van onafhankelijke arbiters in arbitrages, die bij het NAI worden aangemeld.
Voor zijn voortbestaan is het NAI echter mede afhankelijk van de mate waarin op zijn dienstverlening een beroep wordt gedaan en dus van die arbitrages zelf. In dat verband is het verheugend te constateren, dat de afgelopen decennia een gestage groei van de jaarlijkse, nieuwe aanmeldingen laten zien. In 1984 waren er 69 nieuwe aanmel­dingen; in 1989 77. Het jaar 1994 telde 107 nieuwe aanmeldingen en het meest recente jaar 1998 125.
Ook in internationaal verband vervult het NAI in toenemende mate een rol. In de afgelopen tien jaren zijn een kwart van de nieuwe aanmeldingen internationale arbitrages, die veelal omvangrijke en ingewikkelde geschillen tot onderwerp hebben. Het uitzonderlijk karakter van de internationale arbitrages is in twee met elkaar verknochte gevallen tot uitdrukking gekomen in de benoeming van telkens vijf arbiters; tot dusverre een unicum in de geschiede­nis van het NAI.
Afzonderlijke vermelding verdienen ook de arbitrale kort gedingen, die met de inwerking­treding van het gewijzigde Arbitrage Reglement per 1 januari 1998 ook als afzonderlijk ge­ding kunnen worden aangemeld. De verwachting van het bestuur, dat daarmee in een behoef­te van de praktijk wordt voorzien, lijkt te worden bewaarheid. In de periode vanaf 1 januari 1998 tot medio maart 1999 zijn 11 afzonderlijke arbitrale kort gedingen aangemeld. 2 Arbitrale kort gedingen zijn in een lopende arbitrage aanhangig gemaakt. Ook is aangemeld 1 arbi­traal kort geding, tevens bindend advies op de voet van art. 3 van het Arbitrage Reglement.
Opvallend is daarbij, dat in vrijwel geen van die gevallen het afzonderlijk aangemelde arbi­traal kort geding is gevolgd door een aanmelding van een arbitrage ten gronde. Indien deze ontwikkeling zich bestendigt, zal het arbitraal kort geding eens temeer in de behoefte aan een snelle geschillenbeslechting kunnen gaan voorzien.

3. De noodzaak om onafhankelijke arbiters te benoemen staat en valt met de mogelijkheid om over een arsenaal van deskundige en bekwame kandidaat-arbiters te beschikken. In dit opzicht is een arbitrage-instituut afhankelijk van de bereidheid van een groot aantal personen om zich voor de verantwoordelijke taak van de arbitrale rechtspraak ter beschikking te stellen. Ook in dit opzicht gaan afhankelijkheid en onafhankelijkheid hand in hand.
Geconstateerd mag worden, dat het NAI zich mag verheugen in een niet aflatende bereid­heid van deskundigen uit zeer uiteenlopende geledingen van de samenleving om in NAI-arbi­trages als arbiter op te treden. Bij de viering van het 50-jarig bestaan is een uitdrukkelijke blijk van erkentelijkheid voor deze bereidheid op zijn plaats. Net als overheidsrechtspraak wordt de kwaliteit van de arbitrale rechtspraak behalve door de onafhankelijkheid en onpartijdigheid vooral bepaald door de deskundigheid en rechtsprekende bekwaamheden van de arbiters. Het geeft vertrouwen voor de toekomst, dat het NAI nimmer tevergeefs een beroep op in zijn ogen deskundige en bekwame personen kan doen.
Ingevolge het Arbitrage Reglement houdt het NAI een Algemene Arbiterlijst aan, waarop thans ongeveer 300 kandidaat-arbiters voorkomen. Deze kandidaten worden op voordracht van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur op deze lijst geplaatst. Het is een voort­durende zorg van het bestuur om deze lijst te actualiseren, dat wil zeggen telkens weer te voor­ zien van nieuwe geschikte kandidaten afkomstig uit zeer uiteenlopende sectoren van de samenleving.
Van oudsher treden juristen, die vertrouwd zijn met proceswerk en ervaring hebben met arbitrage, veelal als arbiter op. Tot 1986 waren dat in hoofdzaak advocaten en bedrijfsjuristen. Na de inwerkingtreding van de nieuwe arbitragewet, waardoor leden van de rechterlijke macht als arbiter konden gaan optreden, kan het NAI in toenemende mate ook op hen een beroep doen. Enkele leden van de rechterlijke macht, die op de algemene arbiterlijst voorkomen, heb­ ben zich bovendien bereid verklaard om in een arbitraal kort geding als arbiter op te treden.

Het arbitragereglement – onmisbaar instrument bij iedere arbitrage

4. Ook al is de nieuwe arbitragewet uitvoerig in het regelen van de belangrijkste stadia van een arbitrage, dit neemt niet weg dat voor een goed verloop daarvan een meer genuanceerde rege­ling als onderdeel van de arbitrage-overeenkomst gewenst is. Indien een arbitraal beding, het­ zij direct, hetzij indirect, geen regeling bevat over de benoeming van arbiters, de wijze waar op de procedure wordt gevoerd, de bevoegdheid van arbiters om voorlopige maatregelen te nemen, de procestaal, de bewijsvoering en nog vele andere zaken, kunnen deze onderwerpen tot grote problemen en in ieder geval tot ernstige vertraging van de arbitrage aanleiding geven. Arbitrage-instituten ontlenen dan ook in de eerste plaats hun waarde aan het ‘pasklaar aanle­veren’ van een arbitragereglement, dat krachtens wetsduiding zowel in Nederland maar ook in vele andere landen als onderdeel van de arbitrage-overeenkomst wordt beschouwd. [Vgl. voor Nederland art. 1020 lid 6 Rv oud] De hier­ boven in par. 2 genoemde UNCITRAL RULES beogen diezelfde functie te vervullen. Door dat reglement van toepassing te verklaren en een benoemende autoriteit aan te wijzen voor het geval partijen het zelf niet eens kunnen worden over de benoeming en/of het aantal arbiters, hebben de strijdende partijen en de arbiters een onmisbaar instrument ter beschikking, waar­ aan zij de benodigde spelregels voor de arbitrage kunnen ontlenen.
Als bijkomend voordeel van institutionele arbitrage kan in dit verband worden genoemd dat de meeste arbitrage-instituten van tijd tot tijd hun reglementen aanpassen aan nieuwe wetge­ving en maatschappelijke ontwikkelingen. De ingrijpende wijziging van het NAI Arbitrage Reglement in 1986 is daarvan een voorbeeld. In dezelfde lijn ligt de invoering van het arbi­traal kort geding, waarover eerder in het TvA is gerapporteerd. [TvA 1997, nr. 4. 119-127]
Een typisch kenmerk van NAI-arbitrage is vanaf het eerste begin de zogenoemde lijst-pro­cedure. Nadat een arbitrage-aanvrage is ingediend worden de arbiters niet rechtstreeks door het NAI (de administrateur) benoemd. Partijen krijgen de gelegenheid hun voorkeur uit te spreken voor de benoeming van diegenen, die voorkomen op een lijst van kandidaat-arbiters die door de administrateur aan partijen wordt toegezonden. De namen van de op die lijst voor­ komende personen zijn bij voorkeur ontleend aan de algemene lijst van arbiters, die door het NAI wordt samengesteld, aangevuld en gewijzigd. [NAI Arbitragereglement 1998, art. 14] Zij kwam hierboven in par. 4 reeds ter sprake.
Deze lijst-procedure werkt nog steeds naar volle tevredenheid van de partijen die voor NAI­ arbitrage hebben gekozen. Het psychologisch effect van toepassing van deze lijst-procedure is hetzelfde als wanneer partijen het in onderling overleg eens worden over de personen, die als arbiter zullen optreden en partijen zelf deze personen rechtstreeks tot arbiter benoemen. Anderzijds heeft deze wijze van benoeming tot gevolg, dat de benoemde arbiters mogen aan­ nemen, dat zij het vertrouwen van de strijdende partijen hebben.

5. De meest ingrijpende wijzigingen van het NAI Arbitrage Reglement zijn hierboven reeds terloops genoemd. Zij zijn die van 1986 in verband met de nieuwe arbitragewet die op 1 december 1986 in werking is getreden; daarnaast de wijziging met ingang van 1 januari 1998, die als belangrijkste aanvulling op de procesregeling het arbitraal kort geding heeft geïntro­duceerd.

6. In de tussenliggende periode is het NAI Reglement nog één maal gewijzigd en wel in 1992 met inwerkingtreding op 1 januari 1993. De wijzigingen van 1992 waren vooral door prakti­sche ervaring met de toepassing van het daarvoor geldende reglement ingegeven. De belang­ rijkste ervan hebben betrekking op de definitie van internationale arbitrage en op de verkla­ring bij twijfel over onpartijdigheid en onafhankelijkheid (de zogenoemde disclosure-verplichting). De gewijzigde bepalingen maken nog steeds deel uit van het thans geldende regle­ment.

7. Sinds 1986 wordt het Arbitrage Reglement voorafgegaan door een Inleiding. Deze bevat een korte toelichting op enkele bepalingen van het reglement. De Inleiding is summier en be­vat geen commentaar op alle bepalingen van het reglement. Het bestuur overweegt daarom de mogelijkheid om bij de eerstkomende heruitgave van het Arbitrage Reglement de Inleiding, die overigens formeel geen onderdeel uitmaakt van het reglement zelf, uitvoeriger te maken en meer het karakter te geven van een kort commentaar.

Arbitreren en administreren – een samenspel van verantwoordelijkheden

8. Een opvallende ontwikkeling in het functioneren van het NAI in de afgelopen vijftien jaar is de toegenomen, actieve betrokkenheid van het instituut in de persoon van de secreta­ris/administrateur en het onder zijn verantwoordelijkheid werkende secretariaat. Die grotere betrokkenheid betreft vooral de voortgang van de arbitrage. Een voortvarende afhandeling van het geschil is de primaire verantwoordelijkheid van het benoemde scheidsgerecht. Het secreta­riaat ontvangt evenwel afschriften van alle processtukken en de gevoerde correspondentie, waarin de vastgestelde termijnen en verleende uitstellen zijn vermeld. Deze gegevens worden
verwerkt in de geautomatiseerde administratie van het NAI, die het secretariaat op eenvoudi­ge wijze in staat stelt om het scheidsgerecht en/of partijen te herinneren aan het achterwege blijven van proceshandelingen, wanneer de termijn daarvoor is verstreken. De ervaring leert dat deze ‘ongevraagde herinneringen’ op prijs worden gesteld. Zij bevorderen de interne ‘dis­cipline’ met als doel voor ogen dat de zo noodzakelijke voortvarendheid wordt betracht.
Het beleid van het NAI is er onveranderd op gericht om de duur van de door het NAI gead­ministreerde arbitrages zo kort als redelijkerwijs mogelijk is te houden. Vermeden dient te worden, dat bij de buitenwereld de algemene indruk ontstaat, dat arbitrages lang duren. Het bestuur zal zich zonodig bezinnen op maatregelen en eventueel reglementswijziging om een voortvarende afhandeling van de arbitrages te blijven waarborgen.

9. Een belangrijk aspect van arbitrage in het algemeen zijn de daaraan verbonden kosten. Naast de administratiekosten, die alle arbitrage-instituten volgens uiteenlopende berekenings­wijzen aan de arbitrerende partijen in rekening brengen, zijn uiteraard het honorarium en de verschotten van de arbiter of arbiters factoren die in belangrijke mate de totale kosten, die met een arbitrage gemoeid zijn, bepalen.

In een NAI-arbitrage wordt het honorarium van de arbiter of arbiters door de administra­teur na overleg met de arbiter of arbiters vastgesteld. De praktijk heeft geleerd, dat in toene­mende mate partijen bij de aanvang van de arbitrage inzicht willen hebben in de kosten, die zij uit dien hoofde hebben te verwachten. Daaruit is de praktijkregel ontstaan, dat door de administrateur en het secretariaat vooraf overleg wordt gepleegd over de hoogte van het uur­tarief, dat de te benoemen arbiter of arbiters als leidraad voor de uiteindelijke vaststelling van het honorarium als voorstel aan de administrateur zullen hanteren. Het te hanteren uurtarief wordt per arbitercategorie in het kader van de benoemingsprocedure aan partijen geïndiceerd. Met het oog daarop zijn door het algemeen bestuur van het NAI enige tijd geleden richtlijnen vastgesteld, die in het bijzonder gelden voor nationale arbitrages. De samenwerking in steeds grotere verbanden van beroepsbeoefenaren, zoals advocaten, notarissen, accountants en belas­tingconsulenten, hebben een toename in de hoogte van het uurtarief, dat deze beroepsgroepen bij de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden hanteren, te zien gegeven. Deze toename vraagt om waakzaamheid aan de zijde van de arbitrage-instituten, die verantwoordelijkheid dragen voor de kosten die aan de eigenlijke arbitragewerkzaamheden verbonden zijn. Het beleid van het algemeen bestuur van het NAI is erop gericht een passend evenwicht te vinden tussen enerzijds het handhaven van een redelijk kostenniveau en anderzijds het kunnen blij­ven beschikken over de deskundigheid van de beroepsbeoefenaren, die van grote samenwer­kingsverbanden deel uitmaken. In feite gaat het hier om een stuk marktwerking in de werke­lijke zin van het woord. Bij de discussies hierover in het algemeen bestuur is gebleken, hoe belangrijk de brede en gevarieerde samenstelling van dit hoogste orgaan van het NAI voor de beleidsvorming van het instituut is.

10. De arbitrale uitspraken, die met toepassing van het NAI Arbitrage Reglement tot stand komen, zijn de verantwoordelijkheid van het benoemde scheidsgerecht. Het is niet het NAI zelf, dat de uitspraken doet. Zij worden wel door de administrateur aan partijen toegezonden, nadat zij tot stand zijn gekomen. Anders dan bijvoorbeeld bij arbitrage met toepassing van de ICC Rules, waarbij de ICC Court of Arbitration zijn goedkeuring aan de te geven uitspraak naar haar vorm (‘as to its form’) moet verlenen (de zogenoemde ‘scrutiny of the award’) heeft het NAI geen controlerende of goedkeurende taak bij de totstandkoming van de uiteindelijke uitspraak.
Niettemin beschouwen de administrateur en het secretariaat van het NAI het als vanzelf­sprekend om het concept-vonnis, dat in verband met de vaststelling van de kosten aan hen worden toegezonden, op verzoek van de arbiter of arbiters aan een formele toetsing te onder­werpen. De praktijk leert, dat daarmee nog wel eens onvolkomenheden worden vermeden, die in het stadium na de uitspraak tot problemen aanleiding zouden kunnen geven. Ook dit is een voorbeeld van het samenspel van verantwoordelijkheden van scheidsgerecht en administre­rend instituut, waarmee een optimaal eindresultaat kan worden bereikt.

De bestuursverantwoordelijkheid – meer dan ‘op de winkel passen’

11. In de afgelopen 15 jaar zijn de bestuurlijke werkzaamheden van het NAI in aard en omvang sterk toegenomen. Het algemeen bestuur vergadert nog steeds tweemaal per jaar. De agenda’s van deze vergaderingen zijn evenwel gaandeweg gevuld met onderwerpen, die niet alleen tot uitvoerige gedachtenwisseling en veelvoudige besluitvorming aanleiding geven, maar in het bijzonder ook veel tijd van voorbereiding van de secretaris/penningmeester, de adjunct-secretaris en de overige leden van het dagelijks bestuur vragen. Waar het in 1984 en de direct daaropvolgende jaren nog mogelijk was dat voorzitter en secretaris met een regel­matig telefonisch overleg de lopende zaken konden regelen, is het gaandeweg noodzakelijk gebleken het dagelijks bestuur uit te breiden en met tussenpozen van enkele maanden bijeen te laten komen.

Al deze vergaderingen dragen het kenmerk van een goede arbitrage: open overleg in een welwillende en vriendschappelijke sfeer op basis van goed voorbereide stukken. Een uitdruk­kelijk en welgemeend blijk van waardering verdient de adjunct-secretaris, mevrouw mr. F.D. von Hombracht-Brinkman. Haar inzet, ervaring en bekwaamheden zijn één van die onmisba­re factoren, waaraan een bescheiden organisatie als het NAI zijn kracht kan ontlenen.

12. De onderwerpen, waaraan bij het leiding geven aan een arbitrage-instituut als het NAI aan­dacht moet worden gegeven, zijn even divers als boeiend. Zij variëren van voorbereiding en doorvoering van reglementswijzigingen, financieel beheer, automatisering, fiscaliteit, samen­werking met andere instellingen, ‘screening’ van kandidaten voor de algemene lijst van arbiters, tot beslissingen op verzoeken tot wraking (zelden) en nog vele andere lopende aangele­genheden.

Arbitrage als ‘goede boodschap’ – het TvA

13. Naast de direkte dienstverlening door middel van het administreren van arbitrages, tracht het NAI ook langs andere wegen arbitrage te bevorderen en daarvoor aandacht te vragen.
Een van de belangrijkste instrumenten in dit opzicht is het Tijdschrift voor Arbitrage. Het TvA wordt uitgegeven door een afzonderlijke stichting, waarvan het NAI de directie voert. Het TvA is evenwel is niet het orgaan voor het NAI alleen. De redactieraad wordt mede gevormd door vertegenwoordigers van andere vaste scheidsrechten in Nederland. De trouwe lezer van het TvA weet, dat de daarin gepubliceerde, arbitrale rechtspraak dan ook een breed terrein bestrijkt, althans naar een nationale maatstaf gemeten.
Het NAI prijst zich gelukkig, dat prof. mr. H.J. Snijders het hoofdredacteurschap op zich heeft willen nemen. Het TvA heeft onder zijn leiding niet alleen een nieuwe vorm, maar voor­al ook een nieuwe, stimulerende en lezenswaardige inhoud en een breed samengestelde redac­tieraad gekregen. [Vgl. het Redactioneel in TvA 1997, nr. 4, p. 117-118]. Het is mede daarom spijtig, dat het aantal abonnementen op het Tv A tot nu toe nog steeds zeer bescheiden is. Het TvA verdient een veel ruimere lezerskring. De werke­lijkheid gebiedt echter ook realiteitszin. Het Nederlandse taalgebied is beperkt. Buitenlandse abonnees zijn dan ook alleen in België te vinden, hetgeen op zich reeds een verheugende ontwikkeling is. Zuid-Afrika kan om voor de hand liggende redenen hier geen rol van betekenis spelen.
Tenslotte mag niet onvermeld blijven dat prof. mr. W.D.H. Asser, hoogleraar burgerlijk pro­cesrecht in Nijmegen en advocaat te Amsterdam, de overheidsrechtspraak in het TvA van annotaties voorziet. Hij is een bekwaam opvolger van prof. Sanders, die als nestor van de arbi­trage deze rubriek vele lange jaren op voortreffelijke wijze heeft verzorgd.

De leerstoel Nationale en Internationale Arbitrage

14. In 1987 heeft het NAI een leerstoel Nationale en Internationale Arbitrage kunnen inrich­ten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ruim een jaar later is in die leerstoel prof. mr. A.J. van den Berg benoemd. Behalve advocaat is hij ook vice-voorzitter van het NAI. Zijn zeer ruime ervaring op het gebied van arbitrage maakt hem tot een boeiend docent voor de stu­denten en bovenal tot gezaghebbend auteur over practisch alle aspecten van de Nationale en Internationale Arbitrage. Hij is daarnaast ‘general editor’ van het ‘Yearbook of International Commercial Arbitration’, een uitgave van de International Council for Commercial Arbi­tration, waarin hij sinds enkele jaren ook een zetel heeft.

Contacten met zusterinstellingen

15. Met een groot aantal zusterinstellingen over de gehele wereld heeft het NAI samenwerkingsovereenkomsten gesloten. Deze overeenkomsten formaliseren de bereidheid om elkaar wederzijds bijstand te verlenen, indien dat in verband met het administreren van een arbitrage of anderszins nodig is. Met de Belgische zusterinstelling CEPINA gaat die samenwerking verder. Het bestuur van CEPINA en het dagelijks bestuur van het NAI plegen jaarlijks over­leg in afwisselend Brussel, Rotterdam of Den Haag. Aan dit overleg neemt ook prof. Sanders deel. Praktijkervaringen en nieuwe ontwikkelingen worden uitgewisseld en becommenta­rieerd. Deze gedachtenwisseling is bijzonder nuttig en stimulerend. Ook voor arbitrage geldt, dat er telkens weer nieuwe dingen te leren zijn. Wij zijn onze Belgische vrienden dan ook dankbaar voor de stimulerende en vriendschappelijke wijze, waarmee aan dit jaarlijkse over­leg wordt deelgenomen.
Met de zusterinstellingen in Nederland bestaat een uitstekende samenwerking. Zij mani­festeert zich in de bereidheid om te helpen bij het zoeken van een geschikte kandidaat-arbiter, een gemeenschappelijk streven om arbitrage te bevorderen en de samenwerking in het verband van de Stichting Tijdschrift voor Arbitrage.

Het NAI en bemiddeling – de minitrage

17. In het begin van de negentiger jaren waren in Nederland de eerste voortekenen te bespeu­ren van aandacht voor een vorm van alternatieve geschillenbeslechting, waarvoor hier te lande totdan toe vrijwel geen belangstelling bestond. Thans zijn bemiddeling en ADR begrippen, die voor praktiserende juristen, maar ook voor de overheid en het bedrijfsleven geen onbekende klanken meer zijn.
Het NAI heeft ten aanzien van deze ontwikkeling geen passieve rol gespeeld. Een werk­groep uit het algemeen bestuur, bestaande uit mr. B.J. Asscher, de oud-president van de Rechtbank Amsterdam, en mr. H. Beekhuis, toen raadsheer in het Hof Den Bosch en thans lid van de Raad van State, heeft een belangrijke aanzet gegeven tot een eigen bemiddelingspro­cedure van het NAI, waarvan de hoofdkenmerken overeenstemmen met hetgeen in de Verenigde Staten als minitrial bekend is. Een informele en speelse prijsvraag onder de leden van het algemeen bestuur en hun echtgenoten en partners, leverde de eigentijdse benaming ‘minitrage’ op. Zo heeft het NAI ook zijn bijdrage geleverd aan de taalvernieuwing.
Inmiddels heeft het NAI moeten constateren, dat in de praktijk tot dusverre weinig belang­stelling voor de minitrage bestaat. Voor een deel is dat te verklaren door de betrekkelijke onbe­kendheid van bemiddeling als vorm van geschillenbeslechting; voor een ander deel wellicht ook door het sterk gestructureerde karakter van de minitrage, waaraan slechts bij de ‘zwaar­dere’ geschillen behoefte bestaat. Overigens zijn partijen niet aan alle stadia van de minitrage gebonden, indien zij door tussenkomst van het NAI een bemiddelingspoging willen wagen. Bij overeenkomst kan bijvoorbeeld van de schriftelijke voorbereiding en presentatie ten over­staan van de minitragecommissie, worden afgezien. [Vgl. het Minitrage Reglement art. 8(1)]
Nog in een ander opzicht heeft het NAI een bescheiden bijdrage geleverd aan de bemidde­ling als volwaardige vorm van geschillenbeslechting in ons land. De secretaris van het NAI, mr. P.W van Baal, maakt deel uit van het zogenoemde ADR Platform, dat door de Minister van Justitie tijdens het vorige kabinet in het leven is geroepen.
Verder is het NAI mede-oprichter van de Stichting ADR Centrum voor het Bedrijfsleven, die in april 1998 van start is gegaan en nauwe banden onderhoudt met het bedrijfsleven en het Genootschap van Bedrijfsjuristen. Het NAI heeft zijn ‘know-how’ ter beschikking gesteld bij de inrichting en de uitbouw van het secretariaat van het ACB. Op deze wijze is de basis voor een vruchtbare samenwerking gelegd.

Slotopmerkingen

18. De ‘goede mannen naar billijkheid’, die een maatstaf vormen voor het optreden als arbi­ter, zijn een eeuwenoud verschijnsel. Om een variant op een bekend gezegde te gebruiken: zij zijn ‘zo oud als de weg van Rome’. In een studie, die ten onrechte slechts weinig bekendheid heeft gekregen, heeft Kamphuisen de oorsprong van het begrip ‘goede mannen naar billijk­heid’ beschreven.
Het is verheugend te constateren, dat onder die ‘goede mannen’ in het laatste decennium ook steeds meer ‘goede vrouwen’ te begrijpen zijn. Op het internationale vlak moet deze ont­wikkeling overigens nog meer gestalte krijgen.
Het belangrijkste bij arbitrage is evenwel, dat men zich telkens weer het wezenskenmerk daarvan bewust is. Dat is, dat niet de overheidsrechter, niet per se juristen, maar deskundige, onafhankelijke en onpartijdige personen met de ervaring, kennis en bekwaamheid, die nodig zijn om een bepaald geschil op te lossen, als arbiter fungeren. Het is zowel een gemeenschaps- ­als telkens weer een individueel belang, dat geschillenbeslechting door anderen dan de over­heidsrechter met de noodzakelijke waarborgen zijn omgeven. De nieuwe arbitragewet heeft daarvoor een uitstekend kader geschapen. Gedurende meer dan twaalf jaar is met de toepassing ervan ervaring opgedaan. De tijd lijkt aangebroken om op enkele punten van onderge­schikt belang wijzigingen en aanvullingen aan te brengen. In het kader van deze bijdrage kan daarop niet verder worden ingegaan.
Het beantwoorden aan het wezenskenmerk van arbitrage vindt optimaal plaats door een nauwe samenwerking tussen personen, die met het arbitragerecht vertrouwd zijn en personen die een specifieke deskundigheid hebben. Aan die nauwe samenwerking heeft het NAI vanaf zijn oprichting gestalte proberen te geven. Dat is gedurende een halve eeuw niet alleen gelukt, maar voor de rechtstreeks betrokkenen en verantwoordelijken ook een voortdurende bron van inspiratie en voldoening geweest. Daaraan eniger mate richting te mogen geven beschouwt schrijver dezes nog steeds als een voorrecht.