Ter gelegenheid van 75 jaar Nederlands Arbitrage Instituut schreef prof. mr. Arthur Hartkamp tien sonnetten over NAI arbitrage.

I Opdracht
Drie keren al, gebeeldhouwde sonnetten,[1]
benutte ik uw stijl en uw structuur
om ‘t wezen van mijn werk uiteen te zetten,
waarvan ik houd tot aan mijn laatste uur.
Zoals u weet maakte ik korte metten
met de verlokking van de advocatuur,
omdat ik mij niet wilde laten pletten
door de routine van uurtje/factuur.
Nog groter was mijn afkeer van de drang
die, naar ik vreesde, door de clientèle
zou worden uitgeoefend op mijn frêle
ontluikend rechtsgevoel, dat nog heel lang
als een intiem en o zo dierbaar vulsel
moest rijpen in een facultair omhulsel.[2]
[1] Zie Jacques Perk, ‘I. Aan de sonnetten’, in Een sonnettenkrans aan Mathilde (o.m. in Jacques Perk, Gedichten, uitg. Bert Bakker 1999).
[2] Vergelijk mijn sonnet Advocaat, In Haagse baliebesognes uit de twintigste eeuw, z.j. (1999), p. III; ook opgenomen in Arthur Hartkamp, Velerlei gestalten. Over mijn werkende leven, Wolters Kluwer – Deventer 2020, p. 37.
In de bijlagen van dit boekje staan ook de drie eerdere series van tien sonnetten afgedrukt, die handelen over mijn leven aan/in de universiteit, de wetgeving Nieuw BW en de Hoge Raad:
– Ode aan de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam (Hollands Maandblad 1976/339);
– Tien leerzame gedichten over het nieuwe Burgerlijk Wetboek (NJB 1984, p. 786, 817, 915, 945);
– Sonnets de Règlement (Karakters, Tijdschrift over literatuur en recht 1996, p. 8-13, ook gepubliceerd in Trema 1998).
II Rites de passage
Daarna ging ik mijn – u bekende – gang,
rustig verhaald in één van mijn schrifturen,
die snel ten offer viel aan de kwetsuren
van pandemisme en coronadwang.[1]
Heel kort gezegd: eerst keerde ik mijn wang
toe aan de zoetheid van wetgevingsuren,[2]
gevolgd door lokroepen van Haagse buren:
de Hoge Raad met zijn prestatiedrang.[3]
Na dertig jaar nam ik mijn vrijheid terug
voor Nijmegen en nieuwe wetenschap:[4]
een nieuw bestaan, berstensvol levenssap.
Daar opende zich nog een andere brug
die ik nieuwsgierig wildeovergaan –
naar een opwindend arbitraal bestaan.
[1] Arthur Hartkamp, Velerlei gestalten, zie vorige noot.
[2] Raadadviseur ministerie van Justitie, wetgeving Nieuw Burgerlijk Wetboek (1974-1990).
[3] A-G en P-G Hoge Raad (1986-2006].
[4] Hoogleraar Europees privaatrecht (2006-2017). Zie Asser/Hartkamp 3-I 2008 (vijfde druk 2023).
III Mijn eerste zaak
Want wat gebeurde er? Dit: Marnix Leijten
van een gerenommeerd kantoor (De Brauw)
vroeg mij te spreken en voor dag en dauw
drukte hij mij (mijn neus) op deze feiten:
er was een groot geschil (geen flauwiteiten!)
over talloos miljoenen euro’s (wauw!),
tussen een BV Holland (roodwitblauw)
en een Duitse AG (dus nagelbijten).
Of ik beschikbaar was? Ja. Eén probleem,
want zijn cliënt uitte bezorgdheid dat
ik, ex P-G, geen lol in feiten had.
Maar feiten zitten diep in mijn systeem!
De Hoge Raad neemt hen zoals ze lijken,
maar duidt hen naar hetgeen hij wil bereiken.[1]
[1] Zie bijv. mijn conclusies voor HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8459, NJ 2003/243 en HR 9 januari 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AF9656, NJ 2004/141, onder nr. 9 resp. onder nr. 8 en 12.
IV Zittingen
Menige zittingsplaats is fraai geweest.
‘k Denk aan Jakarta en aan Singapore.
En ook Genève kan er best mee door.
Ach, eigenlijk was elke stad een feest.
Nou ja, élke? Niet dat ik mij echt stoor
aan Wageningen, waar ik onbevreesd
met twee melkquota bezig ben geweest,
maar ’k had niet het gevoel dat ik daar hoor.
Waar hoort een árbiter ter wereld thuis?
Blijft hij in wezen ‘t liefste dicht bij huis,
voor mij Den Haag, de hoofdstad van het Recht?
Welnee! Een beetje arbitrage eist
dat men ten minste ruim een etmaal reist
voordat men wakker een dispuut beslecht.
V Arbitreren, adviseren
Heel dikwijls is de kunst van onderscheid
de eerste trede naar verruimd begrip.
Zo ook mijn werk in arbitrage. Ik weid
nu even uit vanaf de middenstip.
De linkerhelft van ’t veld is het beslissen:
ik ben arbíter en bepaal hoe ’t zit.
De rechterhelft is denken, tobben, gissen:
ik geef advies en nooit is iets zwart-wit.
Links ben ik rechter die zijn zaken kent.
Met de collega’s kom ik er steeds uit
en ieder oordeel is een ferm besluit.
Rechts ben ik adviseur die nul procent
ervoor kan instaan dat hij waarheid biedt
als hij op ’t bospad al die bomen ziet. [1]
[1] Ik ben in mijn arbitrageleven opgetreden als arbiter en als onafhankelijke deskundige over Nederlands recht op verzoek van een partij.
VI Mijn mooiste zaak
Ik geef mij over aan herinneringen
als ik mijn oude vonnissen herlees.
Was er voor mij een echte ‘golden case’?
Een zaak waarop geen grein valt af te dingen?
Het ligt niet aan de waarde van ’t geschil
of onderwerp, rechtsstelsel, zittingsoord.
Wel maakt met wie je werkt een groot verschil;
goed samenwerken is het toverwoord.
En elke árbiter is pas voldaan
als hij kan denken dat recht is gedaan,
of het nu gaat om veel of weinig poen.
Nooit voelde ik mij zo senang als toen
een grote fraude jegens een arm land
in ons arbitraal vonnis was gestrand.
VII De oude arbiter
Het lot is ongewis want na die zaak
heb ik er nauwelijks meer één gekregen.
Niet dat ik daarvan wakker heb gelegen,
want eindigheid is deel van elk vermaak.
Punt een: na zoveel zaken niets te klagen.
Punt twee: de stroom adviezen druppelt door.
Als ik niet vrees voor één ding is het voor
de dag waarop men mij niet meer zal vragen.
Ik zag: een oude árbiter bleef dood,
met uitstel en veel kosten ten gevolge.
Hij was als ’t ware door de zaak verzwolgen.
Contrast: een arbiter van tachtig showt
de meeste scherpte in het vragenuur. –
Men leeft en werkt voor ongewisse duur.
VIII Vertrouwelijkheid
Aan deze serie is een somber lot
beschoren wegens de vertrouwelijkheid.
Hier is geen hoop op kwinkslag en jolijt,
genoeglijk gniffelen en lichte spot,
die horen bij de universiteit,
bij wetsartikelen en ‘t leesgenot
van lange arresten.[1] Nee, dood in de pot,
want arbitrage duldt geen gekkigheid.
Want arbitrage kent vertrouwelijkheid
en staat niet toe details te openbaren
van gekke dingen die er echt wel waren.
‘k Hoef niet te zeggen hóezeer mij dat spijt.
Het is doodjammer, maar ik heb geen keus.
Daarom blijft deze serie serieus.
[1] Zie mijn drie series, vermeld in noot 2.
IX Mijn leukste zaak
Mijn leukste zaak was pas na vier jaar klaar.
Drie tussenvonnissen en bifurcatie,
twee document requests en veel stagnatie
wegens gesanctioneerde handelswaar.
Gelukkig deed zich ook een wraking voor
en was er een bevoegdheidsincident.
Voeging en buitenlands faillissement.
Een twintigtal getuigen vroeg gehoor.
Er werd geknokt over toepasselijk recht.
De feiten waren zeer gecompliceerd,
terwijl er slordig werd geprocedeerd.
Een lekkernij, dit slopende gevecht!
– Of geef ik louter uiting aan fobieën?
Hoort deze zaak in ’t rijk der fantasieën?
X Envoi
Tot hier mijn dichtwerk over arbitrage.
Ik had slechts plaats voor enkele facetten,
maar de beperking moet verknochtheid wetten[1]
en uiting zijn – beheerst – van mijn hommage.
Wat hoor ik? Arbitrage wordt te duur.
Veel zaken slepen zich steeds langer voort.
Het woord vernietiging wordt vaak gehoord.
Verzandt ons mooie vak in klaagcultuur?
Ik zeg geen ja, ik zeg geen nee, ik luister
en voel mij niet gevangen in een kluister
van zorgen en van negativiteit.
En ik zeg plechtig tot het NAI:
houd koers, in wijsheid en in harmonie,
zo heeft u ons al driekwart eeuw geleid.
[1] Zie wederom Jacques Perk, ‘I. Aan de sonnetten’, vermeld in noot 1.

